Deelvraag 2: Hoe werkt het geheugen.

In deze deelvraag gaan we ons focussen op maar een deel van de hersenen namelijk het geheugengedeelte. Ik ga uitzoeken hoe het allemaal werkt. Hoe de informatie verwerkt wordt zodra het via zintuigen binnenkomt etc. Het geheugen bevindt zich in de hypocampus

- Wat is het geheugen

Zonder je geheugen ben je niks, zonder geheugen heb je geen herinneringen. Zonder geheugen zou je niets kunnen leren. Alles wat je leert vergeet je dan meteen omdat het niet word opgeslagen. Je weet dan niet eens hoe je moet lopen of fietsen en je zal dus de rest van je leven moeten kruipen. Je geheugen bestaat uit twee gedeeltes, namelijk het korte-termijngeheugen en het lange-termijngeheugen. Het korte-termijngeheugen gebruik je bijvoorbeeld beeld om te herinneren waar je autosleutels liggen en het lange-termijngeheugen om bijvoorbeeld voor je Scheikunde toets te kunnen leren. Het langetermijn-geheugen is net wat belangrijker dan het korte-termijn geheugen, zonder lange-termijn geheugen zou je niets kunnen leren zoals fietsen. Als je dan langer dan een week niet gefietst hebt zou je het helemaal opnieuw moeten leren.


- Korte-termijngeheugen

Het korte-termijn geheugen word op verschillende manieren gebruikt. Over de twee die het belangrijkst zijn ga ik wat meer vertellen:

Als eerste ga ik het hebben over het stadiummodel van Atkinson en Shiffrin. Atkinson en Shiffrin beschouwden het korte-termijngeheugen als een soort van tijdelijke opslagplaats waar de informatie tijdelijk in komt te staan. Als informatie langdurig wordt bewaard (door bijv. herhaling) wordt het automatisch verplaatst naar het lange-termijngeheugen. Als het niet langdurig word bewaard (door bijv. herhaling) wordt de informatie vergeten. Wel zit er een gat in deze theorie, er zijn namelijk verschillende patiënten die leiden aan een defect korte-termijngeheugen maar toch dingen opslaan in hun lange-termijngeheugen.

Bij het tweede model (geen naam) werkt het korte-termijn geheugen meer als een werkgeheugen van een computer. Het korte-termijngeheugen haalt niet alleen zijn informatie via zintuigen binnen, maar kan ook informatie uit het lange-termijngeheugen halen. Bij dit model is er dus sprake van wederzijdse uitwisseling van informatie. Een voorbeeld hiervan is het optellen van een aantal getallen. Het korte-termijngeheugen gebruikt het lange-termijngeheugen om de som te herkennen maar slaat de tussenuitkomsten op in het korte-termijngeheugen.


Verder is het korte-termijngeheugen ook nog op te splitsen in twee delen. Het “echte” korte-termijngeheugen en het fotografisch geheugen. Het fotografisch geheugen slaat informatie op voor hele korte tijd, meestal niet langer dan een paar seconden. De volgende test zou kunnen aantonen hoe kort de informatie wordt opgeslagen in het fotografisch geheugen. Proefpersonen krijgen voor een zeer korte tijd een flits te zien van een kaart met daarop een bepaald aantal letters. Na die kaart krijgen ze een andere kaart te zien met daarop een stip op de plaats van één van de letters. Krijgen de proefpersonen de kaart met de stip na één seconde te zien, dan weten de meeste mensen de letter die op de plaats van de stip stond nog op te noemen. Zit er bijvoorbeeld 5 seconde tussen, dan weten al veel mensen niet meer welke letter er op de plaats van de stip stond. De eerste foto met de letters erop is dan alweer uit het fotografisch geheugen verwijderd.

 

Het “echte” korte-termijngeheugen kan gegevens ook een zeer korte tijd opslaan en wordt bijvoorbeeld gebruikt bij het onthouden van een telefoonnummer. Na het intoetsen van het nummer ben je het meestal al weer vergeten.

 

-Lange-termijngeheugen

Het geheugen van een mens is zeer groot, door sommige mensen wordt er geloofd dat het grenzeloos groot is. Een man die een “grenzeloos” geheugen leek te hebben is een rus en heet Sherashevsky. Sherashevsky kon rijen met duizenden woorden zonder moeite onthouden. Hij was zo goed in het onthouden van dingen dat hij er zijn werk van maakte.

Het lange-termijngeheugen slaat gegevens langer op dan het korte-termijngeheugen (daarom ook lange-termijngeheugen). Eigenlijk staat het lange-termijngeheugen de gegevens voor altijd op als de gegevens maar steeds herhaald worden. Maar ook de belangrijkheid van een gebeurtenis speelt een rol bij de opslag. Het voorgeschotelde menu in een restaurant van een half jaar geleden zullen veel mensen zich beter herinneren dan de zoveelste magnetronmaaltijd van vorige week.

Het lange-termijngeheugen kan verdeeld worden in twee delen, namelijk een impliciet en een expliciet geheugengedeelte.   

Het impliciete geheugen is het gedeelte van het lange-termijngeheugen waar informatie in staat over dingen die we onbewust doen (zoals het bewegen van je spieren als je fietst). In het impliciete geheugen staat informatie over dingen die je doet zonder na te denken. Zoals fietsen, als je op je fietst stapt en gaat fietsen zit je niet na te denken over hoe het fietsen moet (welke spieren je moet gebruiken om voorruit te komen), dit komt dus omdat het opgeslagen staat in je impliciete geheugen. Een ander voorbeeld is het lezen van een boek, je doet het zonder er bij na te denken.
Een voorbeeld van een impliciet geheugen is het motorische geheugen (hier worden aangeleerde bewegingen opgeslagen)

Het expliciete geheugen is het tegenovergestelde van het impliciete geheugen en dus staat daar de informatie in over dingen waar we ons wel van bewust zijn. Zoals wie je ouders zijn, hoe je moet tellen, woorden die je geleerd hebt etc. Gegevens opslaan in het expliciete geheugen kan heel snel gaan, soms is het genoeg om een woord 1x te zien en daarna staat het opgeslagen in je geheugen maar soms heb je er wel 5x voor nodig.

 

Conclusie:

Er zijn dus meerdere theoriën over hoe het korte-termijngeheugen werkt. Bij lange-termijngeheugen is er maar één theorie.